1. Algemene toelichting

1.1. Appelregeling

Deze appelregeling is een nadere uitwerking van het in artikel 31 van de Dordtse Kerkorde (DKO) neergelegde recht van appel. Na een aantal algemene bepalingen voor de kerkelijke vergaderingen volgt een regeling voor appel bij de classis. Vervolgens zijn bepalingen opgenomen over appel op de particuliere synode en tot slot op de generale synode. Daarmee is een procesregeling opgesteld waarin is opgenomen welke stappen achtereenvolgens moeten worden gezet en welke handelingen bij iedere stap moeten worden verricht. Ten behoeve van hen die met de procedureregels moeten werken, wordt bij de publicatie van de regeling een ‘stroomschema’ toegevoegd.

De formulering van de bepalingen is toegespitst op de concrete toepassing in bepaalde gevallen. Bij de formulering van de regels is rekening gehouden met de eigen aard van het kerkrecht. Ook is bij de ordening en regeling van zaken onnodige juridisering en gedetailleerdheid vermeden. Het presbyteriale kerkstelsel gaat uit van de zelfstandigheid van de plaatselijke gemeente. De aard van het kerkverband brengt echter vervolgens mee dat er opzicht is over elkaar en dat er een correctiemogelijkheid is om onrecht en/of willekeur te voorkomen en wat recht is te bevorderen.

1.2. Wat aan het appel voorafgaat

Deze regeling gaat alleen over het appel en niet over het daaraan voorafgaande bezwaar. Uitgangspunt is dat iemand die bezwaar heeft tegen een beslissing van de kerkenraad eerst bij die kerkenraad zelf bezwaar indient. Het is niet wenselijk dit deel van de kerkelijke procedure te formaliseren. Essentieel is dat in een persoonlijk contact tussen de bezwaarde en de kerkenraad de gerezen bezwaren worden besproken. Eventueel kunnen daarbij door de kerkenraad de consulent of kerkvisitatoren worden ingeschakeld (zie artikel 44 DKO). Dit zou een appel kunnen voorkomen. Concreet kan gedacht worden aan bezwaren die meer materiële zaken betreffen, zoals de verkoop van het kerkgebouw. Is er één of meer keren diepgaand van gedachten gewisseld en zijn de bezwaren tegen de beslissing van de kerkenraad desondanks niet weggenomen, dan staat tegen die beslissing appel (beroep) open op de classis. In artikel 1 van de appelregeling wordt gedefinieerd wat onder een beslissing wordt verstaan.

In tuchtzaken zijn aan de uiteindelijke beslissing reeds herhaalde gesprekken tussen de kerkenraad en de betrokkene voorafgegaan. In die beslissing wordt dan ook direct de mogelijkheid van appel geboden. Dit kan ook in andere gevallen van toepassing zijn.

1.3. Geestelijk karakter

Een belangrijk onderscheid tussen het wereldlijk recht en het kerkelijk recht is dat het wereldlijk recht juridisch van aard is en het kerkelijk recht een geestelijk karakter heeft.

Regels zijn noodzakelijk. Er moet goede orde in de gemeente van Christus worden onderhouden (artikel 1 DKO). Hoewel in de kerk de liefde bepalend moet zijn, moeten er om der zonden wil ook in de kerk regels worden gesteld. Zoals de apostel Paulus schrijft, is de liefde de vervulling der wet. Wanneer dan ook vanuit de liefde gehandeld wordt, zal dit zijn naar Gods geboden en inzettingen. Beknoptheid in regels is een goed uitgangspunt. Toch moet verwarring en onzekerheid door het ontbreken van duidelijke regels worden voorkomen. Die regels moeten aan bepaalde voorwaarden voldoen.

In de eerste plaats omdat de Schrift ons voorhoudt dat alle dingen eerlijk en met orde (1 Kor. 14:40) en tot stichting (1 Kor. 14:26) moeten geschieden. De kanttekenaren merken bij vers 40 op dat onder ‘eerlijk’ moet worden verstaan: geschikt “zodat het een goede gedaante heeft, die betamelijk is aan de christelijke eerbaarheid en eenvoudigheid”. Met ‘orde’ wordt bedoeld: “zonder verwarring, elk op zijn behoorlijke tijd, beurt, plaats”. Hierdoor wordt het geestelijk karakter van het kerkrecht benadrukt. Dat betekent dat ook de vormgeving van de kerkelijke rechtsgang dat karakter moet vertonen.  Ambtelijk handelen vraagt handelen in liefde en bewogenheid, maar vraagt ook om zaken zonder aanzien des persoons te benaderen.

In de tweede plaats is een belangrijke regel dat de kerkelijke rechtsgang met voldoende waarborgen moet zijn omgeven. Dat brengt mee dat de kerkelijke rechtsregels aan bepaalde voorwaarden moeten voldoen, mede omdat de mogelijkheid bestaat dat deze door de overheid worden getoetst. De kerk wordt weliswaar geregeerd door zijn eigen statuut, maar “voor zover dit niet in strijd is met de wet” (Artikel 2 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek). Dat vraagt van de kerk om bij het opstellen de nodige zorgvuldigheid te betrachten die in het maatschappelijk verkeer betaamt en daarom zeker ook in de kerk. Tegelijkertijd vraagt het van de kerk om bij de toepassing de eigen kerkelijke regels nauwkeurig in acht te nemen. De vrijheid om eigen regels te hebben schept geen vrijheid om daar op een willekeurige wijze mee om te gaan. In gevallen waarin de noodzaak om af te wijken van algemeen maatschappelijke normen niet duidelijk aanwezig is, moet ze dat dan ook niet doen. Er zijn echter gevallen waarin de kerk een eigen weg moet gaan, vanwege de eigen aard van de kerk, of omdat Gods Woord gebiedt God meer gehoorzaam te zijn dan de mensen.

Dat geldt temeer omdat de kerkelijke rechtsregels, juist vanwege het geestelijke karakter, niet altijd overeenkomen met de normen die in het burgerlijk verkeer worden gehanteerd. De kerk moet zich daarvan wel bewust zijn. Het geestelijk karakter is in het kerkordelijk handelen van wezenlijk belang. Het denken van deze tijd is veelal gericht op het belang, de mening en de vrijheid van het individu. Het Bijbels denken gaat daarentegen juist uit van het gezag van God en de gehoorzaamheid van de mens. Dat is ook de lijn die wordt getrokken in de bevestigingsformulieren van de ambtsdragers en in de vierde vraag (van Voetius) bij het afleggen van openbare belijdenis in de kerkelijke gemeente. Daarin staat de opdracht centraal dat in de gemeente vanuit de ambtelijke leiding ieder de verkregen gaven heeft aan te wenden tot welzijn van de gemeente, van de naaste en mocht het zijn tot de eer van God. Tegen die achtergrond roept ook de apostel Paulus in 1 Korinthe 6 op om bij geschillen tussen broeders liever ongelijk en schade te lijden dan elkaar voor de wereldlijke rechter te dagen.

Ten slotte. Het is in het kerkelijke leven altijd goed te bedenken dat wanneer verzoening bereikt kan worden, dit bevorderd mag en moet worden. Dit kan ertoe leiden dat tijdens de behandeling van een zaak een appelschrift wordt ingetrokken. Ook kan een partij berusten in een beslissing of uitspraak. Een appelprocedure hoeft in die gevallen dan ook niet geheel tot het einde te worden gevolgd.

Vragen en antwoorden

Vraag 1.3: Is er iets meer te zeggen over het geestelijk karakter van het kerkrecht?

Antwoord 1.3: Een belangrijk onderscheid tussen het burgerlijk recht en het kerkrecht is dat het eerste veelal vergeldend, en het tweede medisch, helend van aard is. Censuur is geen straf maar een oproep terug te keren van een verkeerde weg.

Daarnaast geldt dat kerkenraad en appellanten enerzijds gelijkwaardige partijen zijn, maar anderzijds niet gelijk. Ambtsdragers doen immers hun werk ‘ex mandate Christi’, dus vanuit het mandaat dat Christus aan ambtsdragers schenkt. Zij zijn daarmee altijd verantwoording schuldig aan de grote Ambtsdrager.

Het geestelijk karakter komt vooral naar voren in een biddend opdragen aan de troon der genade. Dit in het uitzien dat de Heere wonderen doet en het hart van de partijen buigt, zowel van kerkenraad als appellant. Dan is er ook geestelijke blijdschap en verwondering.   

1.4. Positie ambtsdragers

Bij een conflict in het maatschappelijk verkeer spreken we van twee gelijke partijen, die hun conflict brengen voor de civiele rechter. In het kerkelijke leven zijn bij kerkelijke procedures betrokken partijen echter niet altijd gelijke partijen. Het gaat veelal om een gemeentelid aan de ene kant en een kerkelijke vergadering aan de andere kant. Die kerkelijke vergadering is een ambtelijke vergadering. De ambtsdragers daarbinnen regeren ‘ex mandate Christi’ (uit hoofde van de opdracht van Christus). Daarbij zijn de ambtsdragers overigens niet onaantastbaar, maar staan ook zij onder gezag van Gods Woord, de gereformeerde belijdenisgeschriften en de kerkorde. Binnen het kerkelijke leven moeten zaken

onder ambtelijke leiding binnen de kaders van het kerkelijk statuut en de kerkorde worden geregeld. De ambtsdragers geven daarbij ambtelijke leiding; zij hebben opzicht over hun gemeente. Ook spreken zij de gemeenteleden en hun mede-ambtsdragers aan wanneer de binnen de kerk aanvaarde en naar Gods Woord beleden normen en regels niet in acht worden genomen.

In dat kader wordt binnen de kerkelijke gemeenten ook de tuchtprocedure gehanteerd. Die procedure strekt ertoe dat zonden worden beleden en bestreden. Daarbij staat de eer des Heeren, de heiligheid van de gemeente en het behoud van mensen binnen de gemeente voorop. Belijdende gemeenteleden hebben bij het doen van belijdenis beloofd zich aan de vermaning, terechtwijzing en kerkelijke tucht te zullen onderwerpen. Ook deze belofte kleurt de verhouding ambtsdrager-gemeentelid als een gezagsverhouding die niet hiërarchisch, maar geestelijk van aard is: samen buigen voor het Woord van God.

Dat betekent dat er in het algemeen in een kerkelijke procedure wel twee partijen zijn, maar dat de ambtelijke ‘partij’ een zwaardere verantwoordelijkheid en gezag heeft ten opzichte van de eer van God en het welzijn van de gemeente. Daaraan zijn voor de ambtelijke partij ook zwaardere verplichtingen gekoppeld (bijvoorbeeld de zwijgplicht). Het ambtelijke mag niet gedegradeerd worden. Deze principiële notie is moeilijk in regels te vatten, maar zal in de praktijk van de kerkelijke rechtsgang niet uit het oog mogen worden verloren.

Dit houdt ook in dat er gelet op de plaats van de kerkenraad en de andere kerkelijke vergaderingen in de ordening van de kerk naar Gods Woord geen sprake is van gelijkwaardigheid van de partijen, al lijkt het woord ‘partijen’ dat wel in te houden. De kerkenraad is een ambtelijke vergadering door Christus Zelf ingesteld en door wie Hij Zijn gemeente vergadert, regeert en verzorgt. Voor de zorgvuldigheid die bij kerkelijke procedures moet worden in acht genomen moeten deze niet gelijkwaardige ‘partijen’ wel gelijk behandeld worden. De appelregeling geeft daar invulling aan.

1.5. Wie zijn partij?

Voor een belijdend lid (zie artikel 1 over mogelijke uitzonderingen) dat rechtstreeks belang heeft bij een door de kerkenraad (al of niet nadat eerst bezwaar is aangetekend) genomen beslissing staat beroep open op de classis. De kerkenraad is dan de andere partij (wederpartij). Gedurende de hele appelprocedure staat het geschil tussen deze partijen centraal. Wel kan sprake zijn van omkering van ‘indienende’ en ‘wederpartij’, in die zin dat ook voor de kerkenraad appel openstaat op de particuliere of generale synode indien hij zich bezwaard voelt door een uitspraak van de classis respectievelijk de particuliere synode. Maar ten principale blijven ook bij de particuliere en generale synode het belijdend lid en de kerkenraad de (oorspronkelijke) partijen.

De classis, particuliere en generale synode zijn de toetsende instanties. Deze toetsende instanties worden geen partij door de instelling van appel bij een meerdere vergadering. Wel zal het bij toetsing door de particuliere synode vaak nodig blijken nadere informatie in te winnen bij de classis over haar beslissing. Hetzelfde geldt voor de generale synode bij appel tegen een beslissing van de particuliere synode.

Het voorgaande betekent dat de in appel beslissende classis ook ‘gewoon’ is vertegenwoordigd in de particuliere en generale synode. Hetzelfde geldt voor de particuliere synode in een appelprocedure bij de generale synode. Om de onpartijdigheid ten opzichte van de eerder genomen beslissing in appel te bewaken, nemen de personen die het appelbesluit van de classis hebben genomen niet deel aan de beraadslaging en de besluitvorming in de particuliere synode. Zij kunnen wel aan de informatieve fase deelnemen. Hetzelfde geldt mutatis mutandis voor de generale synode.

Deze regel kan als volgt worden samengevat:

  1. Bij de behandeling door de classis.
    In de informatieve fase worden zowel de indiener van het appel als de kerkenraad in de gelegenheid gesteld aanwezig te zijn bij de behandeling van het appel. In de fase van de beraadslaging en de besluitvorming zijn indiener en kerkenraad niet aanwezig.

  2. Bij appel op de Particuliere Synode. In de informatieve fase worden zowel de indiener van het appel als de kerkenraad in de gelegenheid gesteld aanwezig te zijn bij de behandeling van het appel. In de fase van de beraadslaging en de besluitvorming zijn indiener en kerkenraad niet aanwezig. De personen die lid waren van de classis die het appelbesluit heeft genomen nemen geen deel aan de beraadslaging en besluitvorming.

    Hierbij moet één opmerking worden gemaakt. Er zijn ook situaties waarin de classis niet optreedt als toetsende instantie, maar als partij. Volgens de Dordtse Kerkorde kan namelijk ook de classis beslissingen nemen waartegen beroep openstaat (zogenoemde ‘primaire’ beslissingen). Dat is bijvoorbeeld aan de orde bij de losmaking van een predikant van een gemeente (artikel 11 DKO), de overgang van een predikant naar een andere staat des levens (artikel 12 DKO), de instelling van een kerkenraad (artikel 38 DKO) en de beslissingen die door of namens de classis worden genomen bij een ontbrekende kerkenraad (artikel 39 DKO). Ook in die gevallen is het uitgangspunt dat iemand die bezwaar heeft tegen een dergelijke beslissing van de classis eerst bij die classis zelf bezwaar indient. Blijft iemand ook bezwaar houden tegen de beslissing op bezwaar dan staat beroep open op de particuliere synode. In dat geval is de classis de andere partij. In die hoedanigheid is de classis niet aanwezig bij de beraadslaging en besluitvorming door de particuliere synode (uiteraard wel in de informatieve fase).

  3. Bij appel op de Generale Synode. Daarbij geldt dezelfde lijn als bij een appel op de Particuliere Synode.

1.6. Bespoediging en voorlopige voorziening

Bij de opstelling van de regeling is zoveel mogelijk overeenstemming gezocht met de sinds 2007 gehanteerde procedureregels zoals opgenomen in In goede orde Een tweetal zaken is in het verleden herhaaldelijk aan de orde gesteld. Ook waren deze zaken – eenmaal slechts terzijde – onderwerp van toetsing door de burgerlijke rechter. Het betreft de bespoediging van een procedure en het openen van de mogelijkheid tot het treffen van een voorlopige voorziening in afwachting van een definitieve uitspraak van de tot beslissen geroepen kerkelijke vergadering. Er bestaat aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening in zaken die zonder aantoonbare schade voor de belanghebbende(n) niet kunnen wachten op de definitieve beslissing. Een voorlopige voorziening zou bijvoorbeeld door de classis getroffen kunnen worden als appel wordt ingesteld tegen een beslissing van een kerkenraad tot het verkopen van het kerkgebouw. De voorlopige voorziening zou dan kunnen inhouden dat de kerkenraad in afwachting van de uitspraak in appel geen actie onderneemt om de beslissing uit te voeren.

Voor wat betreft de bespoediging van procedures wordt ten aanzien van een appel op de classis de zogenoemde voorbereidingscommissie ingevoerd. Er is niet gekozen voor één of andere vorm van een college voor de rechtspraak, omdat dit in strijd zou zijn met het presbyteriale karakter van het kerkrecht. Deze voorbereidingscommissie is geen nieuw instituut. Bij deze opzet wordt slechts een aantal aspecten in de procedure naar voren gehaald, de ambtelijke beslissingsbevoegdheid gehandhaafd en deze wordt zo laag mogelijk in de kerkordelijke structuur gelegd. De instelling en de bevoegdheid van deze voorbereidingscommissie worden geregeld in de artikelen 8 en 9.

Op dit moment is het gebruikelijk dat een classis bij een appelzaak een commissie benoemt die over de ontvankelijkheid en de gegrondheid van het appel adviseert. Een dergelijke commissie kan pas worden ingesteld als de classis bijeenkomt. Om tot een bespoediging van de procedure te komen, is het gewenst een permanente commissie per classis te hebben. Die commissie brengt, zonder in de beslissingsbevoegdheid van de classis te treden, advies uit over het appel. Dit betreft in het bijzonder een aantal formele vereisten, zoals de ontvankelijkheid, de eventuele noodzaak tot het treffen van een voorlopige voorziening door de classis en de noodzaak tot het bijeenroepen van een vervroegde classis.

De classis kan vervolgens voor de inhoudelijke behandeling van een appel uiteraard een adviescommissie (uit zijn midden) instellen.

Hoewel het altijd mogelijk is een classis vervroegd samen te roepen, is het met het oog op de bespoediging van (appel)procedures nodig dat de classes frequent vergaderen, althans besluiten een vergadering te plannen.

Vragen en antwoorden

Vraag 1 bij §1.6: Verdient het aanbeveling om op de classisvergadering meerdere data vast te stellen om zo ruimte te hebben voor bijvoorbeeld het examineren van een kandidaat van de Theologische School die een beroep aan nam naar een classisgemeente, of een mogelijke appelzaak, of een vervroegde classis?

Antwoord 1 bij § 1.6: Dit is niet verplicht, maar wel verstandig. Er zijn classes die hiervoor vier data per jaar reserveren.

Vraag 2 bij §1.6: Wat wordt precies bedoeld met een ‘voorlopige voorziening’? Hoe gaat de voorbereidingscommissie hiermee om?

Antwoord 2 bij §1.6: Wellicht is een voorbeeld verhelderend. Stel dat een lid bezwaar maakt tegen een besluit van een kerkenraad omtrent nieuwbouw. Als het bezwaar c.q. appel naar het oordeel van een voorbereidingscommissie niet zwaarwegend is, dan is het niet redelijk dat de kerkenraad de bouw moet stil leggen totdat de classis een uitspraak heeft gedaan. Dan adviseert de commissie dus om geen voorlopige voorziening te treffen. Als de commissie daar wel toe zou adviseren dan moet de classis met spoed bijeenkomen, want de classis zal die voorlopige voorziening dan al of niet moeten treffen.